Het rampjaar 1672 in archieven (11): Hooge en Lage Zwaluwe

8
30-12-2022
  • 1672
  • rampjaar
  • Hooge en Lage Zwaluwe
Deze serie blogs gaat over de sporen van het rampjaar 1672 die in de archieven zijn terug te vinden. 

De dorpen Hooge en Lage Zwaluwe lagen in 1672 binnen de grenzen van het graafschap Holland. De dorpen waren gericht op Geertruidenberg, de stad in hun omgeving.  

Hooge en Lage Zwaluwe waren al heel vroeg bezig om zich voor te bereiden om de vijandelijkheden die nog moesten uitbreken. In februari/maart 1672 stelde het dorpsbestuur al lijsten op van weerbare mannen. Zij moesten zich op 3 maart 1672 zich melden bij Matthijs Claessen Fuijckschot. Zij werden op 28 februari 1672 gewaer schout om zich op 3 maart te melden. In de lijst staan ook de wapens genoemd bij de weerbare mannen. Bijna alle mannen hebben een degen, sommige aangevuld met een pieck, anderen met een roer (oud geweer). 

Dese personen alle gewaer schout off aen haer volck off te naestte gebueren aen gesijt die niet tuijs en waren. Dan volgt nog een lijstje met personen die geantwoord hebben: ick been all-in de 60 jaer, waaronder Aderijaen den ouden man
Als iemand niet kwam opdagen bij Mattijs Fuijckschot weert inde valck opte lage swaluwe moest hij een boete betalen van een gulden. 

Op 6 maart volgt nog een verzoek ten overvloede ende in behoorlijcke ende beleeffde termen aan iedereen die op het geweer vande inwoonders geset sij (voornamentlijck aende onwillige) dat zij op de dag die aanstaande zondag wordt gepubliceert (bekendgemaakt) zich gereed moeten houden volgens order van de edel mogende heeren, off dat andersints op de nalatinge sall geprocedeert werden ende alle costen aen haer verhaelt.
In dit inventarisnummer bevinden zich meerdere lijsten met namen van mannelijke inwoners van Hooge en Lage Zwaluwe.

Uit het jaar 1672 is een reglement bewaard dat is vastgesteld op 28 november en waarin het instellen van een wacht wordt geregeld. De dorpen waren ingedeeld in wijken en in iedere wijk moest er een wacht aangesteld worden. De vorsters of de korporaal van de wacht gingen langs de personen die dienst hadden. Die wachters werden in de loop van de dag opgedragen den aenstaende avont tijdelijck ten seven vuijren opte wacht ijder op sijn wijck hebben te verschijnen in persoon, offte wel een weerbaer man als knecht in sijn plaets van behoorlijcken competenten ouderdom volgens de ordre als bij aenschrijvens van haer E: mog: daerbij d’inwoonders op het geweer sijn gestelt

De wachters moesten een geweer en een degen bij zich hebben, t'meeste gedeelte met een roer, ende voorts met eenen pieck ofte verjager.
Vrouwen en jongens onder de 15 jaar mochten niet op wacht staan. Als de wijken dat toch deden dan kregen ze een boete die meteen voldaan diende te worden. Bovendien werd op hun kosten een ander persoon op wacht gezet. 
De wachters werden gecontroleerd in de nacht en kregen boetes als ze niet op hun post waren. 
Zij moesten zich goed gedragen, niet wtgelaten te sijn, van gevecht kijvagie, vloecken, sweeren als andere ontuchticheijt te bedrijven op pene ende boete van ses gulden. De wachters liepen rondes om te controleren off alles wel ende in ruste is
De wachters mochten na 6 uur niet onnodig eenich roer te lossen, eenigen oproer offe alarm te maken anders kregen ze eveneens een boete van zes gulden. 

Als ze eenigen alarm hoorden dan meldden ze dat aan hun officier en als een wachter tijdens hun dienst eenich onheijl ofte wanraet gewaer wert dan moeten ze dat laten weten, ofwel in persoon anders met een schoot offe twee te laten gaen, andersints opten hoorn te blasen en de andere wachters zoveel mogelijk te helpen.

Er zijn ook lijsten met wachten of wakers uit augustus 1672 bewaard gebleven waarbij een ander, korter reglement is gevoegd. Er waren 7 of 8 groepen met ieder hun eigen korporaal.
Een andere notitie beschrijft nog een opmerkelijke actie waaruit blijkt dat het echt om burgers gaat zonder militaire training. Iemand schreef: Ook dat den burger een klein weinigie gedresseerd worde in de wapen handel ten einde als een gevreesde partij bleu (Franse soldaten) ofte andere troepen geweld quaamen doen men als dan niet geheel confus staat

Uiteraard ontkwamen de beide Zwaluwen niet aan het betalen van contributie aan de Fransen. De schout en schepenen van Hooge en Lage Zwaluwe schreven eind augustus of begin september aan de Prins van Oranje een verzoek, met twee brieven van brantschattinge door een bode van de vijant is toegesonden, t welck de supplianten met den anderen hebben overwogen geresolveert hebben de voorschreven schattinge niet te betaelen, dan op voorgaende ordre ende believe van u hoocheijt alhoewel de meeste ingesetenen vande voorschreven Hooge ende Lage Swaluwe seggen dat sij het willen betalen. De prins geeft als reactie, in de kantlijn van hetzelfde verzoekschrift: Sijn hoogheijt interdiceert aende supplianten alle contributie aenden vijant op pene daertoe staende. Actum int leger bij Swammerdam den 22 7ber 1672. Er mag niet betaald worden aan de Franse koning. De ene brandschatting bedroeg 3000 rantsoenen, nauwkeurig omschreven, en de tweede een bedrag van 1500 gulden en 22 koeien.

Hooge en Lage Zwaluwe beschikte over een haven in Lage Zwaluwe. Dat noodzaakte tot een aparte aanpak. De stad Geertruidenberg had op bevel van de staten van Holland en West-Friesland twee wachten gestuurd naar Hooge en Lage Zwaluwe om de havens te bezetten, met ordre dat alle de schepen aldaer leggende des avonts Buijten de haven ende op het diep en vlot soude moeten werden gebracht, 't geene gehouden, moet werden als een impossible saecke omme verscheidene redenen. De inwoners van de Zwaluwen kenden de problemen die het bewaken van een haven met zich mee bracht. Zij hadden hun eigen ideeën daarover. Voor de beveiling van eiland van Dordrecht zou het het beste zijn dat teijnde in ijder have wierde gelegt eene schuijte alwas het maer een hengst, met eene boote of roijschuijte daerbij, en beset met 8 a 10 man om also te beletten dat geene schuijte, 'tzij met volck of anders uijt de haven en varen bij nagte en also eenige partije 'tzij kleijn of groot over en aen'tlant van dordrecht gebracht en worde.
De stad Geertruidenberg verzocht op 22 juli 1672 om te komen helpen met de versterking van de stad om haar te brengen in postuer van defentie op korte termijn also te beduchten staet dat den vijand dese stadt int corte mede wel mochte comen te attaqueren. De schrik zat er goed in. De stad zelf heeft te weinig mensen om dat werk te doen vandaar dat Hooge en Lage Zwaluwe wordt verzocht om alle dagen beginnende met morgen thien van Ue inwoonders goetijts haer alhier ter stede sullen hebben te vervoegen om mee te helpen de stad te versterken.
Zo komen er meerdere verzoeken bij het dorpsbestuur binnen om leverantie van hooi, palissaden en arbeid.  


In oktober 1672 hebben bewoners van Hooge en Lage Zwaluwe gewerkt aan de fortificatie van Willemstad en dat kostte de plaats de lieve som van 810 gulden waarvoor ze graag schadeloos worden gesteld. De ordonnantie van de prins van Oranje laat weten dat Hooge en Lage Zwaluwe 
hebbende te senden twaelff huijsluijden met carren ende peerden omme te wercken aende fortificatien tot Willemstadt gedurende de tijt van een maent. Gedaen int leger bij Bodegrave den 15 october 1672.

Op 6 februari 1673 werd door Maurice Carel uit Geertruidenberg opgedragen aan de beide Zwaluwen met 50 personen de stad te komen verdedigen. Uit Made kwamen 100 mannen. De dag er voor, op 5 februari, zijn twaalf regimenten uit de stad vertrokken soo dat het garnisoen seer slecht is.  

Op een schrijven van 25 mei 1673 door de heer Reijngraaf Raest om te komen werken aan de kleine schans werd door velen niet positief gereageerd. Een aantal mannen gaf aan dat niet te gaan doen, anderen wilden het land van de prins van Oranje niet onbewerkt laten liggen, ze moeten daar pacht van betalen. De meeste zeggen dat ze doen wat de anderen doen, enkele vragen zich af of het wel betaald wordt. Kortom de animo is niet groot. 
Als laatste staat de reactie van Cornelis Visser opgetekend. Hij antwoordt: wij willen niet wercken voor governuers of comenduers maer voor sijn hoochijt de heer priens van orijaenije weel dat hij op ons versoeckt willen wij gaen in conterbueren van sijn instellinge van sij waerck dat hij op ons versoeckt. De strijd tussen de regenten en de Prins van Oranje tekende zich hier af.
 
De bestuurders van Hooge en Lage Zwaluwe blijven proberen de lasten voor hun gemeenschap te verlagen. Zo richten zij in juli 1673 een verzoekschrift aan de Prins van Oranje die zich op dat moment in Raamsdonk bevindt in het legerkamp. De bestuurders betogen dat zij van 14 tot en met 19 juli 1673 besocht sijn geweest met het regiment peerden van sijne hoochgemelte hoocheit en die paarden en ruiters onderdak en voedsel hebben verstrekt. Op 21 juli kwamen er 18 compagnieen Spaanse cavalerie die op 22 juli weer vertrokken. De ingezetenen van Hooge en Lage Zwaluwe zijn van weijnich vermoogen en sobere conditien en velen van hen door deze inkwartiering boven hare macht hebben gecontrubueert. Het bestuur is bang dat bij nog meer inkwartiering de inwoners gaan verhuizen of wegtrekken en daarom verzoeken zij de Prins om in consideratie te nemen, ende int toecomende de arme ingesetenen van voorder inquartieringe te subleveren, ende daer door de ruine ende het verloop der voorschreven gemeijnte te precaueren

In een kantlijnakte zegt  sijne hoocheid toe de dorpen bij provisie en tot nader ordere te excuseren van alle vordere quartieringe. De inwoners krijgen tijdelijk wat extra lucht.

Zij verzoeken de Raad van State om hen een ordonnantie te verlenen waarmee zij de kosten daarvan kunnen terugvragen. Zij dienen het verzoek meerdere keren in maar krijgen nul op het rekest: In desen kan niett worden getreden actum den 27 februari 1674.

Vervolgens richten zij zich tot de gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland die op 2 maart 1674 hun verzoek terugleiden naar de Raad van State waar ze een nieuwe poging doen om de 810 gulden terug te krijgen via een ordonnantie van prompte betalinge. Dat verzoek wordt opnieuw afgewezen op 6 maart 1674. Als ondersteuning van hun verzoek sturen ze een lijst mee van de personen die hun karren en paarden ter beschikking hebben gesteld.

In de dorpsrekening van 1674 staan twee vermeldingen die betrekking hebben op gebeurtenissen uit het rampjaar en de nasleep daarvan. Op 16 november 1674 betaalde de borgemeesters aan Jan Dingman Matijsen 37 pond omdat hij met sijn wagen ende paerden verscheijde troepen hare bagagie wegh gebracht heeft. Dat gebeurde niet vrijwillig, dat was vaak een opdracht vanuit de vijandelijke legers om hand en spandiensten te leveren.

In datzelfde jaar, op 9 december, ontving Bartelomeeus Anemaet de somme van achtien ponden over levering van een ton boter aen juffrou Pelt opt hof tot geertruij den bergh daer de boecken ende papieren vande secretarij vande swaluwe waren gevlucht. Zoals we al eerder zagen kregen de dorpsbesturen opdracht vanuit het centraal gezag om de belangrijke documenten in veiligheid te brengen in de steden. Voor Hooge en Lage Zwaluwe was dat natuurlijk Geertruidenberg. De documenten wegende 45 pont tpont tot ses schellingen tpont. Met bijkomende kosten bedroeg de vergoeding achttien pond.


In deze serie:

 

1 comment

Reageren
  1. M.B.G. | Mar 28, 2024
    Mogen wij als Erfgoedver. De Heerlijkheid Hooge en Lage Zwaluwe dit artikel plaatsen in ons blad De Burt?

    Reageren

    Contact en informatie
    sluit Hulp nodig?
    We helpen je graag van maandag t/m vrijdag van 10:00 tot 16:00 en van 19:00 tot 22:00 uur via chat.
    Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag wel stellen via een e-mail naar info@regionaalarchieftilburg.nl.

    sluit Online op dit moment
    chatOnline -
    Stel een vraag